Interview met Hadja Lahbib, Minister van Buitenlandse Zaken, Europese Zaken en Buitenlandse Handel, en de Federale Culturele Instellingen

0
922

Onze lezers kennen ongetwijfeld uw algemene beleidsnota die u op 31 oktober (2023) aan het Parlement hebt voorgelegd. Daarin spreekt u over een dynamisch en globaal strategisch partnerschap met Afrika. Wat zouden vanuit het oogpunt van onze bedrijven in de buitenlandse handel de belangrijkste concrete maatregelen zijn om met name het ontwikkelings-, migratie- en cultuurbeleid in goede banen te leiden? Zou dit een Marshallplan plus zijn?

Het is inderdaad heel belangrijk dat onze banden met het Afrikaanse continent ook tot uiting komen in buitenlandse handel. Ik ben er vast van overtuigd dat Europese bedrijven die zaken doen in Afrika, of omgekeerd, en goede arbeidsomstandigheden aanbieden, een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan zowel de lokale bevolking als de intercontinentale betrekkingen.

Er bestaan verschillende programma’s. De Global Gateway bijvoorbeeld. Het is bedoeld om investeringen in infrastructuur te vergemakkelijken, om Afrikaanse economieën te helpen groeien en om te laten zien dat de Europese Unie met haar expertise geïnteresseerd is in het bieden van oplossingen voor economische en structurele uitdagingen.

Op het gebied van samenwerking investeren de Europese Unie en België veel in het verbeteren van de arbeidsomstandigheden, technische capaciteit, enz.

We moeten er ook aan werken om het voor onze privésector gemakkelijker te maken om in Afrika te investeren. Ik denk hierbij vooral aan het ontwikkelen van lokale waardeketens en het creëren van banen voor jongeren.

De Afrikaanse staten moeten op hun beurt veel doen om het ondernemingsklimaat te verbeteren. Maar ook wij moeten in de spiegel kijken.

Onze privésector volledig betrekken bij Global Gateway-projecten is een van de sleutels, net als het idee van meer synergie tussen onze kredietinstellingen voor export.

De reden waarom ik me in het bijzonder, maar zeker niet uitsluitend, op het migratiebeleid richt, is dat het zowel een economisch als een cultureel aspect heeft. Economisch gezien vereist een grootschalige verplaatsing van mensen een aanzienlijk economisch en menselijk beheer, en het roept de vraag op, die met sympathie moet worden gesteld, waarom de betrokken mensen naar andere landen moeten verhuizen als het risico om zelf te verhuizen groot (en soms dodelijk) is en als op de plaats van bestemming de omstandigheden zwaar zijn en acculturatie een vanzelfsprekendheid is. Wat moet tegen deze achtergrond het ontwikkelingshulpbeleid van Afrika zijn?

De vraag die we onszelf moeten stellen is: wat is de reden dat mensen hun thuisland verlaten, soms met gevaar voor eigen leven?

Je verlaat je familie, je vrienden, je huis of je land niet zonder enige reden.

Mensen die migreren proberen vaak te ontsnappen aan geweld, onrecht, discriminatie en armoede. Ze hopen hier kansen te vinden, een inkomen te krijgen om hun gezin te onderhouden en hun mogelijkheden te benutten.

Om ervoor te zorgen dat migratie niet langer een pijnlijke noodzaak is, maar een keuze, moeten we – via internationale samenwerking – onze partnerlanden helpen om banen en economische kansen te creëren voor met name vrouwen en jongeren.

We moeten hen steunen bij de ontwikkeling van basisinfrastructuur: scholen, ziekenhuizen, enz. We moeten bijdragen aan de verwezenlijking van fundamentele mensenrechten.

We willen de omstandigheden creëren waarin mensen hun leven in eigen handen kunnen nemen en over hun eigen lot kunnen beslissen.

De vorige vraag brengt ons bij een meer politiek aspect van buitenlandse handel. Welke criteria moeten volgens u een beleid voor buitenlandse handel en ontwikkeling definiëren? Zijn er bepaalde markers die handelsbetrekkingen en ontwikkelingsbeleid in de weg zouden staan?

Ik denk dat het belangrijk is om een duidelijk onderscheid te maken tussen humanitaire hulp en ontwikkelingssamenwerking.

Humanitaire hulp is bedoeld om dringende hulp te bieden bij natuurrampen en conflicten. Het wordt geleid door de principes van menselijkheid, neutraliteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Het doel is om mensenlevens te redden, ongeacht andere overwegingen.

Ontwikkelingssamenwerking is meer gericht op de lange termijn en op het verankeren van fundamentele verbeteringen.

In dit geval kan de context ertoe leiden dat we onze hulp verminderen of zelfs opschorten. Ik denk bijvoorbeeld aan ernstige schendingen van de mensenrechten of maatregelen die gevolgen kunnen hebben voor de uitvoering van projecten en de veiligheid van het personeel.

Een dergelijke beslissing is niet zonder gevolgen. Het moet daarom zorgvuldig overwogen worden.

Maar het is ook een duidelijk signaal aan het partnerland, een boodschap van onvrede.

Welke verbanden ziet u tussen het beleid ter bevordering van de buitenlandse handel en een ontwikkelingsbeleid?

Buitenlandse handel is een motor voor groei: het creëert economische kansen en banen en helpt, met het juiste beleid, de armoede te verminderen. Handel moet echter rekening houden met het ontwikkelingsniveau van zijn partners.

Op Europees niveau is de handel met de minst ontwikkelde landen bijvoorbeeld onderworpen aan het Stelsel van Algemene Preferenties, dat veel landen preferentiële toegang tot de Europese markt geeft, via verlaagde of geen douanerechten voor bepaalde goederen, om hun economische moeilijkheden te compenseren.

Deze bevoorrechte toegang is echter niet zonder voorwaarden, aangezien de in aanmerking komende landen een reeks internationale verdragen inzake mensenrechten, goed bestuur en milieu moeten implementeren.

Is de mysterieuze markt van Adam Smith een eigentijds instrument om de uitdagingen van vandaag aan te gaan, vooral op het gebied van klimaat en duurzaam beleid?

De markteconomie biedt een rationele kijk op zaken, aangezien vraag en aanbod elkaar ontmoeten en middelen efficiënt worden toegewezen.

De markteconomie is gebaseerd op concurrentie en helpt om de prijzen te drukken en tegelijkertijd concurrentie en innovatie aan te moedigen. Tot slot is het noodzakelijk om ondernemersvrijheid te garanderen, evenals de vrijheid om individuele keuzes te maken op basis van individuele voorkeuren.

Dit belet de staat echter niet om een regulerende rol te spelen door een kader vast te stellen en toezicht te houden op de spelregels. Dit is vanuit sociaal oogpunt belangrijk om ervoor te zorgen dat iedereen een eerlijke slaagkans heeft. Dit kan door mensen in moeilijkheden te helpen en zwakkere spelers te beschermen tegen misbruik.

Het is ook cruciaal vanuit milieuoogpunt, omdat de markt geen rekening houdt met negatieve externe gevolgen voor het milieu. De staat moet daarom proberen invloed uit te oefenen op het gedrag en de markt naar de noodzakelijke ecologische overgang leiden.

We hebben onze naaste buur, Afrika, al genoemd, maar de landen van de Caraïben en de Stille Oceaan lijken vergeten te zijn, ook al worden zij soms geconfronteerd met overlevingsproblemen in het licht van de klimaatverandering. Moet er geen speciaal beleid komen? Zo ja, wat zou dat dan moeten zijn?

Onze relatie met Afrika is uiteraard zeer nauw en gebaseerd op een rijke en intense gedeelde geschiedenis. Met de landen van de Caraïben en de Stille Oceaan hebben we een hartelijke relatie die gebaseerd is op gedeelde waarden en belangrijke menselijke banden die verder reiken dan de geografische afstand.

Naast de traditionele politieke, economische en culturele banden met deze landen, steunt België hun ontwikkeling via het beleid van de Europese Unie en multilaterale instanties.

Dit is in het bijzonder het geval bij het beantwoorden van gemeenschappelijke uitdagingen, zoals de klimaatverandering, die sommige van deze landen ernstig treft. Dit is een van de belangrijkste actiepunten van de Europese Unie in deze regio’s.

U bent ook bevoegd voor het Europees beleid. U noemde een gemeenschappelijk defensiebeleid voor EU-leden. Zou dit beleid, rekening houdend met de bestaande Europese verdragen, niet gecoördineerd kunnen worden via het industriebeleid van de EU? Als dit het geval zou zijn, welke rol zouden onze niet-Amerikaanse partners buiten Europa dan kunnen spelen vanuit industrieel oogpunt (ik denk hier in het bijzonder aan de mijnbouwsector voor grondstoffen)?

Het defensiebeleid en het industriebeleid zijn nauw met elkaar verbonden. Als we een goede Europese defensie willen ontwikkelen, moeten we meer investeren in onze industriële defensiebasis, en omgekeerd.

Om samenwerking te vergemakkelijken, is het van vitaal belang om de interoperabiliteit tussen onze strijdkrachten te versterken en overlapping of inefficiënte inzet van middelen te voorkomen.

Het onderwerp is ook gekoppeld aan de ontwikkeling van de open strategische autonomie van de Europese Unie. Het externe aspect van dit streven benadrukt het feit dat we moeten samenwerken met partners van buiten de EU om gemeenschappelijke uitdagingen aan te pakken.

Om onze afhankelijkheid te verminderen, moeten we echter ook meer externe partnerschappen creëren door middel van vrijhandelsovereenkomsten, maar ook overeenkomsten die gericht zijn op het vergemakkelijken van de toegang tot grondstoffen. Hierdoor kunnen we onze toeleveringsketens diversifiëren en nieuwe markten creëren.

De EU lijkt vrijhandelsovereenkomsten op te stellen met partners buiten Europa. Moeten we vraagtekens zetten bij dit streven naar industriële globalisering? De weerstand van Europese boeren tegen ongebreidelde concurrentie is een actuele kwestie.

België is een uiterst open economie die sterk afhankelijk is van handel, zowel binnen de Europese Unie als met derde landen.

In de huidige geo-economische context hebben we handelsovereenkomsten nodig om nieuwe markten te openen voor onze exportbedrijven en om onze bevoorrading te diversifiëren, vooral van kritieke grondstoffen.

Dit is cruciaal voor het concurrentievermogen van onze bedrijven, voor de strategische autonomie van Europa en voor de energietransitie van ons continent.

Maar dit betekent natuurlijk niet dat we onze economie moeten overlaten aan ongebreidelde en onwettige concurrentie. De Europese Unie heeft haar arsenaal aan instrumenten ter bescherming van de handel de afgelopen vijf jaar versterkt, met name door de aanschaf van een antidwanginstrument en een instrument ter bestrijding van buitenlandse subsidies die tot oneerlijke concurrentie leiden.

Sinds enkele jaren versterkt de Europese Unie ook de hoofdstukken over duurzame ontwikkeling in handelsovereenkomsten. België is een van de meest proactieve landen op dit gebied en steunt de nieuwe aanpak van de Europese Commissie, die werd toegepast in de vrijhandelsovereenkomst met Nieuw-Zeeland.

België pleit er ook voor dat de Europese Unie rekening houdt met de gevoeligheden van bepaalde sectoren zoals de landbouw.

De Belgische buitenlandse handel is een van de belangrijkste motoren van onze economie. De samenwerking tussen de Gewesten, en eventueel de Gemeenschappen, lijkt echter niet optimaal te zijn; moeten alle nationale samenwerkingsakkoorden worden herzien en gecoördineerd en moet, indien nodig, het akkoord dat in 2002 het Agentschap voor Buitenlandse Handel oprichtte, worden versterkt om België een dynamische gezamenlijke speler met een transparante strategie te geven?

Tijdens mijn mandaat had ik de gelegenheid om deel te nemen aan verschillende economische prinselijke missies: naar Senegal, Australië en Japan.

Ik moet zeggen dat de samenwerking op het terrein tussen de gewesten en met het federale niveau zeer goed verloopt.

Ik wil ook hulde brengen aan het opmerkelijke werk van HKH Prinses Astrid.

De deelnemende bedrijven zijn nog steeds erg enthousiast over dit soort initiatieven. Het succes van elke missie is indrukwekkend.

Ik denk bijvoorbeeld aan wat we gedaan hebben voor de kunsten en creatieve industrieën in Senegal of de Belgische groene mobiliteitsprojecten in Australië.  Natuurlijk is er altijd ruimte voor verbetering.

Het Agentschap voor Buitenlandse Handel moet voldoende middelen krijgen. Dit zal zeker een belangrijk punt zijn voor de volgende legislatuur.

België was tot juni voorzitter van de Raad van de Europese Unie en is nu lid van het Europese trio. Welke prioriteiten zal België stellen om het (Belgische en/of Europese) ontwikkelingsbeleid te bevorderen, rekening houdend met het feit dat buitenlandse handel een prerogatief van de Unie is?

Het handelsbeleid is een instrument om het ontwikkelingsbeleid te bevorderen, maar zeker niet het enige.

Hoewel het handelsbeleid een prerogatief van de Unie is, is er een belangrijke rol weggelegd voor het voorzitterschap en de lidstaten.

Het trio van opeenvolgende voorzitterschappen is overeengekomen om een open, duurzame en assertieve bilaterale handelsagenda te bevorderen.

De opname van hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling zal een aandachtspunt blijven bij de uitvoering van vrijhandelsovereenkomsten.

We zullen ook blijven aandringen op een oplossing tussen de verschillende instellingen, zodat de modernisering van de verordening inzake het stelsel van algemene preferenties kan worden aangenomen.

 

Entretien réalisé par/
Interview afgenomen door
Johan Vanden Eynde
Avocat/Advocaat